Sarah Vandoorne is op donderdagavond 21 maart te gast voor een Quotes interviewgesprek over haar boek Kleerkastvasten, waarin ze iedere schakel van de mode-industrie kritisch onder de loep houdt. Als opwarmer gaan we al even in gesprek met haar. “Het kleerkastvasten was een experiment waarbij ik zes weken lang met zes kledingstukken probeerde te overbruggen om te onderzoeken of dit lastig was. De slotsom was dat het best meeviel.”
Sarah Vandoorne: “Ik had op zich niets met mode. Na mijn studies liep ik mijn eerste journalistieke stage bij MO* magazine. Doordat ik eerder een studiereis naar Bangladesh maakte, vroegen ze mij om me in de kledingindustrie te verdiepen. De kledingindustrie is daar immers een heel belangrijke sector. Ik stond er eerst wat weigerachtig tegenover. Ik wou serieus journalistiek werk leveren en dacht: ‘Ik ga hier toch niet over kleren schrijven omdat ik een jong meisje op de redactie ben?’ Maar vervolgens zag ik wel dat de kledingindustrie heel wat linken had met thema’s waar ik mee bezig wil zijn, zoals mensenrechten en milieu. Het is bovendien iets waar we allemaal een link mee hebben door de kleren die we dragen. Wat er in landen als Bangladesh gebeurt, lijkt voor veel mensen een ver-van-mijn-bedshow, maar we dragen allemaal kleren met een made in Bangladesh-label. Sindsdien heeft het thema me niet meer losgelaten en gebruik ik het als inrijpoort om te schrijven over wat er in de wereld gebeurt. Ik ben er intussen negen jaar mee bezig. De laatste drie jaar hiervan heb ik aan het boek gewerkt. Ik wou de resultaten van mijn journalistieke opzoekingswerk bundelen en voelde de nood om het verhaal van de kledingsector helemaal te vertellen, waarbij alles in de juiste context geplaatst wordt. Met de nodige nuances en anekdotes die het verhaal concreet maken.”
"Jongeren kiezen massaal voor tweedehandskledij, maar laten zich ook verleiden door spotgoedkope merken op sociale media"
Wat heeft je zelf het meest getroffen tijdens je onderzoek?
Vandoorne: “De enorme hoeveelheden langs beide kanten van de levenscyclus van kledij. Langs de ene kant heb je hele grote fabrieken in landen als Bangladesh met duizenden werknemers die allemaal één taakje uitvoeren en op die manier gigantische hoeveelheden stof verwerken om er kledij van te maken. Langs de andere kant heb je de enorme afvalbergen van onze afdankertjes die in landen als India en Ghana gedumpt worden. Daar zie je dan goed welke gevolgen onze verslaving aan kleding, en vooral dan de fast fashion, veroorzaakt. In Ghana komt er per inwoner om de 14 dagen een kledingstuk binnen. Dat is sowieso veel te veel om in de tweedehandssector van dat land te verwerken. Bergen kleren komen er op een stort terecht. Ze worden ook vaak in de natuur of op een strand gedumpt. Onze afdankertjes veroorzaken daar dus een ecologische ramp...”
Zie je ook positieve evoluties?
Vandoorne: “De consument is zich de laatste jaren meer bewust geworden. De ramp in de grote textielfabriek Rana Plaza in Bangladesh heeft daar zeker toe bijgedragen. (Het gebouw stortte in 2013 in met 1100 doden en 2500 gewonden tot gevolg, nvdr.). Sindsdien is er meer controle op de arbeidsomstandigheden en de veiligheid van de gebouwen. Anderzijds moesten de werknemers dit compenseren door meer te werken voor hetzelfde loon. Ik zie dus niet echt een verbetering van de loon- en arbeidsomstandigheden. We hebben het ook gezien tijdens de coronaperiode: toen was er een grote dip in de vraag naar kleding wereldwijd. Dit leidde tot massale ontslagen in de fabrieken, zonder enige vorm van compensatie.”
“Langs de kant van de consumenten zie je vooral meer bewustwording bij jongeren, die massaal kiezen voor tweedehands kledij. Maar anderzijds heb je ook de omgekeerde tendens van ultra fast fashion via spotgoedkope webshops die adverteren via social media.”
“Slechts een klein deel van wat we in kledingcontainers doneren, wordt hier opnieuw verkocht als tweedehands kledij”
Op het eerst zicht lijken kledingophaling en tweedehands kledij een positief verhaal. Maar blijkbaar is het toch niet zo een éénduidig verhaal?
Vandoorne: “Jammer genoeg niet. De kern van het probleem zit bij de fast fashion, waarbij we te veel kledij kopen en die vervolgens weer van de hand doen. Slechts een klein deel van wat we in kledingcontainers doneren, wordt hier opnieuw verkocht als tweedehands kledij. Er is immers een overaanbod aan tweedehands kledij. De meeste van die kledij wordt doorverkocht aan internationale spelers, waardoor een deel via via terechtkomt in landen zoals Ghana. Die dumping van het overaanbod van tweedehands kledij zorgt in deze landen niet enkel voor een ecologische ramp, ze zorgt er ook voor een ontwrichting van de lokale textielindustrie.”
Wat kan je dan zelf doen als consument? Jij hebt zelf gekozen voor het experiment van kleerkastvasten. Zou je willen dat dit een trend wordt?
Vandoorne: “Ik probeer zelf wel bewust minder kledij te kopen en koop vooral nog tweedehands of fairtrade kledij. Het kleerkastvasten was een experiment waarbij ik zes weken lang met zes kledingstukken probeerde te overbruggen om te onderzoeken of dit lastig was. De slotsom was dat het best meeviel. Het is niet dat ik nu wil dat iedereen dit experiment gaat overdoen. Het kunnen ook andere acties of experimenten zijn. Koop bijvoorbeeld eens een jaar geen nieuwe kleren, maar enkel tweedehands. Er zijn ook merken en winkels die zich inzetten voor ecologie of mensenrechten of bij voorkeur allebei. Hier in Gent zijn er wel wat. Daar probeer ik bij voorkeur te gaan kijken als ik iets nieuws nodig heb. Het is ook niet dat ik de hele verantwoordelijkheid van wat er misloopt in de kledijsector bij de consument wil leggen.”
Wie draagt in jouw ogen de grootste verantwoordelijkheid voor wat er misloopt? Zijn dat de merken of de overheden?
Vandoorne: “Het is een gedeelde verantwoordelijkheid. De merken gaan immers mee in de trend van fast fashion. Jarenlang probeerde de overheid druk te zetten op de consumenten en het geweten van de merken, maar het is onduidelijk of die aanpak tot veel vooruitgang heeft geleid. Er kwamen wel heel wat labels waar merken graag mee uitpakten, maar het is niet altijd duidelijk waar die labels voor staan en de controle hierop loopt vaak mank. Overheden moeten ook druk leggen op de merken om verantwoordelijkheid te nemen over de hele levenscyclus van een kledingstuk. Gelukkig beginnen meer en meer overheden hier nu werk van te maken. Het Europees parlement heeft bijvoorbeeld een textielstrategie goedgekeurd waar die zorgplicht in vervat zit. Normaal gezien zouden bedrijven die hier gevestigd zijn, enkel aangeklaagd kunnen worden voor zaken die hier mislopen. Het idee van die ketenzorg is dat bedrijven ook verantwoordelijk zijn voor wat er gebeurt in de hele toeleveringsketen: niet enkel de fabrieken, maar ook de plek waar de kleren geverfd worden of waar het katoen gekweekt wordt. Als dit effectief wordt ingevoerd, kan het ervoor zorgen dat er vanaf de ontwerpfase al anders wordt nagedacht over kledij: het moet langer meegaan, het moet recycleerbaar zijn etc. We zouden hierbij ook graag zien dat er met gerecycleerde vezels wordt gewerkt. Er is dus wel wat aan het bewegen. Zo is er in Nederland al de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ingevoerd. Dat betekent dat kledingproducenten verplicht worden om minstens de helft terug in te zamelen van wat ze op de markt brengen. Al valt het nog af te wachten of dit echt merken en consumenten aanzet of duurzamer om te gaan met kledij. Het risico bestaat immers dat je sneller iets terugbrengt als je het beu bent, terwijl het duurzamer zou zijn om stukken te kopen die je lang gebruikt.”
Stel dat we effectief minder kledingstukken kopen die dan ook nog eens langer meegaan, dan zal dit toch ongetwijfeld leiden tot minder tewerkstelling in de huidige productielanden van kleding? Wat dan met de mensen die daar hun job verliezen?
Vandoorne: “Dat is een vraag die ik mezelf ook continu stel. Het is iets wat me verbaasde toen ik destijds aan mijn veldonderzoek begon: naar onze normen zijn dit zeer slechte jobs, in slechte omstandigheden en onderbetaald. Maar de mensen daar zijn gewoon blij dat ze die job hebben. Door de globalisering zijn de landen in het zuiden erg afhankelijk van de vraag in het noorden. Zij hebben economisch weinig andere alternatieven dan te produceren voor de wereldmarkt.”
Je boek kan op heel wat belangstelling rekenen in de media en je wordt regelmatig gevraagd om hierover te komen praten, zoals komend voorjaar in De Krook. Vind je het belangrijk om een breed publiek te bereiken met het resultaat van je onderzoek?
Vandoorne: “Als auteur doet het natuurlijk plezier dat het boek goed loopt. Het is toegankelijk en niet met een opgeheven vingertje geschreven. Gespreksavonden zoals het Quotes gesprek helpen ook om de inhoud nog toegankelijker te maken. Voor mij is het blootleggen van de productieketen van kledij een metafoor voor andere sectoren: in de sector van voeding, elektronica of bouwmaterialen zie je dezelfde problematieken terugkomen die te maken hebben met hoe de wereldeconomie in elkaar zit. Door hier meer over bij te leren, gaan mensen zich misschien vragen beginnen stellen die ze zich daarvoor niet stelden.”
We kijken er alvast naar uit!